Zorgzaam voor zakkenrollers
Voor het lijvige Naar de stad verzamelden Annelies Verbeke en Sanneke van Hassel 41 korte verhalen over en in steden.
Van Hassel en Verbeke zijn respectievelijk de Nederlandse en de Vlaamse korte-verhalenkoninginnen: ze schrijven er zelf en ze kennen het genre door en door. Het is te merken aan hun schitterende boek Naar de stad, met stedelijke verhalen uit de 21ste eeuw.
‘Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw woont meer dan de helft van de wereldbevolking in steden.’ Dit simpele, maar toch nog verrassende feit opent de inleiding; het is meteen afdoende reden om de stad als thema te nemen voor een bloemlezing. Naar de stad heeft niet de ambitie om een academisch traktaat te zijn over urbanisme, het belang van de polis in de 21ste eeuw of “glokaliteit” – maar wie wil, kan hier wel degelijk iets leren over “de stedelijke ervaring”.
Mensen verhuizen naar de stad omwille van de economische mogelijkheden, maar, stellen Verbeke en Van Hassel: ‘Desondanks keert hij zich ook vaak tegen het individu. Zijn tempo ligt hoog, onophoudelijk vuurt hij nieuwe indrukken en eisen op zijn eigen bewoners af.’ Geen wonder dat er nogal eens verdwaald wordt in dit boek. In ‘Professor Andrews in Warschau’ van Olga Tokarczuk komt een net iets te zelfingenomen professor psychologie voor een reeks lezingen naar Polen. Als zijn contactpersoon verdwijnt, de telefoon het laat afweten en er een tank verschijnt op straat, is zijn hulpeloosheid haast tastbaar. Een gevoeliger versie van dit verhaal krijgen we in ‘Aankomst’ van Asef Soltanzadeh. Een bejaarde Afghaanse man komt, na de dood van zijn echtgenote, naar Kopenhagen, om daar zijn geëmigreerde zoon op te zoeken. Als die niet op de luchthaven staat, begint zijn odyssee, zowel letterlijk als figuurlijk: de lezer krijgt een leerzaam inzicht in de hoop, de twijfels en angsten van een ontworteld man, een migrant tegen wil en dank.
De clichés van de afstandelijke stedeling en de losse verbanden die er tussen stadsbewoners bestaan, worden genuanceerd in verschillende verhalen. Hoeveel zorgzaamheid kan een mens opbrengen voor totale onbekenden? In ‘Het kruispunt’ van Mehmet Zaman Saçlıoglu besluit een werkloze man om het verkeer te gaan regelen op één van de gevaarlijkste kruispunten van Istanboel. In ‘Springlevend’ van Ali Smith wordt het treinverkeer opgehouden door een zelfmoord, en een vrouw aan de boord van de trein vraagt zich af wat ze daarbij zou moeten voelen: ‘iemand die ik niet kende, was dood’. In ‘Het voordeel van de twijfel’ van Tobias Wolff deelt een man een stomp uit aan een amateuristische zakenroller – maar als de dief harder geraakt blijkt dan bedoeld was, voelt hij zich moreel verplicht om hem (met een taxi) thuis te bezorgen.
Wolff snijdt in dit verhaal ook de raciale vooroordelen en verhoudingen aan, waaraan een stedeling moeilijk kan ontkomen. Andere schrijvers focussen vooral op de inkomensverschillen: rijk en arm komen in een stad onvermijdelijk met elkaar in contact. De mensen uit de arme wijken poetsen de huizen van de rijken (zoals in het schrijnende en tegelijk vederlichte ‘Op haar knieën’ van Tim Winton) en de rijken zijn bang dat ze hun weelde, die hen stiekem verveelt, zullen kwijtraken (zoals in ‘In het centrum van de Gouden Driehoek’ van Petina Gappah, een verhaal uit Zimbabwe).
Naar de stad kent een prettige afwisseling aan tonen en stemmen. Er is ruimte voor het magisch-realisme van Gyrðir Elíasson (over Reykjavik), voor een geil verhaal van Colm Toíbín (over Barcelona), en voor de laconieke analsye van standsverschillen bij Fouad Laroui (over Casablanca). Het boek bevat verhalen van hippe namen, van auteurs die u al een tijdje had willen leren kennen: Haruki Murakami, Etgar Keret, Javier Marías, Jhumpa Lahiri, Roberto Bolaño en de onvolprezen Lydia Davis. Maar Verbeke en Van Hassel hebben zich niet beperkt tot gerecyleerd materiaal uit eerdere vertalingen. Er is ook nieuw materiaal van bekende namen (A.M. Homes, bijvoorbeeld) en teksten van auteurs die voor het eerst een Nederlandse vertaling bevelen (zoals de Griek Nikos Panayotópoulos).
Lang niet alle verhalen in dit boek “gaan over” steden of stedelijkheid. Het is niet zo erg dat de stad maar decor is, aangezien de verhalen zelf maar heel zelden teleurstellen. Niettemin wordt de stedelijke ervaring het beste beschreven door Lydia Davis, in een verhaal van 214 woorden. Gezeten in een koffiebar in Brooklyn, vraagt ze zich af wat een mens eigenlijk krijgt, als hij een kop koffie ter waarde van zestig cent besteld. De beschrijving die volgt, tekent de Stad als een douche van positieve, negatieve, absurde en elkaar tegensprekende ervaringen. (Dat is ook mijn ervaring.)
Je kan alleen maar bewondering hebben voor dit boek. Voor de smaak van de samenstelsters. Voor de tijd en moeite (al die vertalingen, al die rechthebbenden!) die dit project de uitgeverij gekost moet hebben. Ja, het is prijziger dan de gemiddelde roman.
Maar het is ook zo veel beter.
Naar de stad. De mooiste stadsverhalen van de 21ste eeuw. Samenstelling: Sanneke van Hassel en Annelies Verbeke. De Geus, 480 p., € 39,90. Deze recensie stond in de Standaard der Letteren van 25 mei.
• Naar de stad, hedendaagse korte verhalen uit de hele wereld, 2012